Dierziektebeleid kan en moet anders

Het gebruik van markervaccins, snellere diagnose van besmettelijke dierziekten, een laagdrempelige aanmelding van verdenkingen van een ziekte en herziening van de productiemethoden in de gehele keten. Deze maatregelen brengen het beleid voor de bestrijding van besmettelijke dierziekten meer in overeenstemming met maatschappelijke waarden en belangen. De belangrijkste voorwaarde: álle betrokken groepen uit de samenleving - overheid, de partners in de voedselketen, houders van dieren buiten de voedselketen, burgers en consumenten - zullen hun eigen verantwoordelijkheden moeten heroverwegen.

Dit stellen de Raad voor het Landelijk Gebied en de Raad voor Dierenaangelegenheden in het advies Dierziektebeleid met draagvlak dat zij op vrijdag 6 februari samen hebben aangeboden aan minister Veerman van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het advies is het antwoord op de vraag van de minister hoe het beleid meer rekening kan houden met maatschappelijke waarden en belangen. Door de uitbraak van vogelpest in Zuid-Oost Azië is dit onderwerp buitengewoon actueel. Want: als er insleep van deze vorm van vogelpest in Nederland zou plaatsvinden, hoe zouden de bestrijding en het maatschappelijk draagvlak daarvoor, er dan uitzien?

De uitbraken van zeer besmettelijke dierziekten zoals vogelpest, mond- en klauwzeer en varkenspest hebben één ding duidelijk gemaakt: er is geen maatschappelijk draagvlak voor de wijze waarop deze uitbraken werden bestreden. Het (preventief) ruimen van alle dieren in een gebied rond een besmet bedrijf heeft ingrijpende gevolgen, zowel sociale, psychische en economische. Uit representatief onderzoek onder de Nederlandse bevolking komt naar voren dat zij het doden van gezonde dieren in grote meerderheid afwijst op grond van het respect voor de natuurlijke levensloop van dieren.

Maar door het beleid van de Europese Unie en het exportbelang kan de Nederlandse overheid zich echter moeilijk bevrijden uit de klem tussen het tot dusverre gevoerde beleid en dat wat de samenleving wenst. Een uitweg uit dit dilemma is mogelijk door aanpassingen in het beleid, die alleen mogelijk zijn met inspanningen van alle betrokken groepen uit de hele samenleving.

De overheid kan het grootschalig ruimen sterk terug brengen door bij een uitbraak dieren te vaccineren. Door te enten met marker vaccins is het mogelijk onderscheid te maken tussen gevaccineerde en besmette dieren waardoor het bezwaar dat dieren en producten na vaccinatie niet meer verhandelbaar zijn wordt weggenomen of in ieder geval sterk verminderd. De raden onderschrijven de inzet van het kabinet om het non-vaccinatiebeleid van de EU aan te passen. Naast vaccinatie dragen een snellere diagnose van een ziekte en het verlagen van de drempel om een verdenking zo snel mogelijk te melden bij aan het voorkómen van de noodzaak om grootschalig te ruimen. Daarnaast zijn verbeteringen in de communicatie over het beleid nodig: (continu) uitleggen waarom maatregelen nodig zijn, luisteren naar suggesties en zo mogelijk er ook iets mee doen.

De overheid dient de centrale regie en eindverantwoordelijkheid voor de bestrijding van zeer besmettelijke dierziekten te houden en zal uit concurrentieoverwegingen ook blijvend een deel van de kosten moeten dragen. Daarnaast dienen de andere partijen meer verantwoordelijkheid te dragen dan nu het geval is.

De partijen in de voedselketen zelf, veehouders, slachterijen, de zuivelindustrie, de supermarkten en de consument kunnen veel doen om het risico van een uitbraak en de gevolgen daarvan te beperken. Dat begint met een systeem waarin de dieren worden gehouden met meer buffercapaciteit in de stallen, betere hygiëne en bewuster omgaan met de contacten tussen groepen dieren en tussen mensen en dieren. Omdat diertransporten risico's opleveren moeten deze sterk worden teruggebracht. Op den duur is verdere regionalisering van de productieketen als geheel onvermijdelijk. Producten van gevaccineerde dieren kunnen zonder enig risico worden geconsumeerd. Supermarkten, zuivelindustrie en slachterijen moeten dan ook samen de afzet van producten van gevaccineerde dieren verzekeren. Dat geldt na vaccinatie eerst binnen het betreffende compartiment waar zich een uitbraak afspeelt en vervolgens ook daarbuiten. In EU verband, en liefst ook daarbuiten, moet de afzet van producten van gevaccineerde dieren onder precies dezelfde voorwaarden mogelijk worden als die van gezonde niet gevaccineerde dieren. Dat ís ook mogelijk door het gebruik van marker vaccins die voor een aantal ziekten al beschikbaar zijn, maar voor andere snel dienen te worden ontwikkeld.

Houders van dieren die niet in de voedselketen komen, zoals hobbydieren, moeten hun dieren preventief kunnen laten enten mits dat gepaard gaat met een goede registratie van de dieren. Zij moeten daarvoor zelf de verantwoordelijkheid nemen; de administratieve last van deze registratie moet dus bij de houders van de dieren zelf worden gelegd. Dieren in natuurterreinen en dierentuinen en dieren van zeldzame huisdierrassen worden in principe niet meer geruimd. Wanneer in natuurterreinen vaccinatie niet mogelijk is kan isolatie een effectief middel zijn.