Minder blauw op straat?

Het advies 'Minder blauw op straat? ' gaat niet over de zee of de grote rivieren maar over de regionale watersystemen. In het advies staat de ruimte voor water centraal die gevonden moet worden om onze watersystemen weer op orde te brengen, zodat wateroverlast maar ook watertekort zo veel mogelijk kunnen worden voorkomen. Om deze ruimtelijke opgave in concreet beleid te kunnen vertalen, tracht de raad het watervraagstuk nader te analyseren, de ruimtelijke oplossingen te verkennen en een aantal sturingsvragen te beantwoorden.

De raad neemt daarbij het advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw en het standpunt daarover van het tweede kabinet-Kok als uitgangspunt. De raad pretendeert met dit advies niet een geheel nieuwe beleidsrichting in te slaan maar beoogt wel het debat over de ruimte-voor-waterbeleid op een aantal onderdelen verder te brengen.

Samenvatting

Aanleiding

Vele streken in Europa zijn in de zomer van 2002 getroffen door overstromingen en ernstige wateroverlast. Steden, dorpen en landbouwgronden kwamen onder water te staan.Wateroverlast met een rampzalige omvang kan ook ons land overkomen. In de Troonrede erkent de regering dat een omslag in het denken over het waterbeheer nodig is: ‘naast dijkverhogingen zullen ook maatregelen nodig zijn voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water’. Over concrete maatregelen wordt echter met geen woord gerept. Geld wordt in de rijksbegroting niet gereserveerd.

De raad heeft op eigen initiatief het advies ‘Minder blauw op straat?’ uitgebracht en op 27 september 2002 aangeboden aan de ministers van VROM, LNV en V&W. De raad concentreert zich op de regionale watersystemen. Het advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw en het standpunt daarover van het tweede kabinet-Kok dienen daarbij als uitgangspunt. De raad pretendeert met dit advies niet een geheel nieuwe beleidsrichting in te slaan, maar beoogt wel het debat over het ruimte-voor-waterbeleid op een aantal onderdelen verder te brengen.

Inhoud advies

In brede kring is aanvaard dat er ruimte voor water gevonden moet worden om de watersystemen op orde te brengen, zodat wateroverlast maar ook watertekort zo veel mogelijk worden voorkómen. Om deze ruimtelijke opgave in concreet beleid te kunnen vertalen, tracht de raad in het advies het watervraagstuk nader te analyseren, de ruimtelijke oplossingen te verkennen en een aantal sturingsvragen te beantwoorden.

Aard en urgentie van de wateropgave

Het klimaat verandert. In de komende honderd jaar zal de neerslag grilliger en heviger worden en groeit de afvoer van de grote rivieren. Omdat we de oorspronkelijke ruimte voor het verwerken van het water voortdurend hebben verkleind ten behoeve van woningbouw, landbouw en de aanleg van infrastructuur, is het watersysteem dat ons land tegen overstroming en wateroverlast moet beschermen, niet meer op orde. Op korte termijn moet worden begonnen met het reserveren van voldoende ruimte voor het vasthouden en bergen van water, om de leefbaarheid en bewoonbaarheid van ons land voor de lange termijn veilig te stellen. De maatregelen zijn urgent omdat de mogelijkheden om ruimte voor water te reserveren in de tijd snel afnemen. Naast het voorkomen van wateroverlast is de zorg voor voldoende en kwalitatief goed water een belangrijke en moeilijke opgave.

Ruimtebehoefte

In de Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening wordt de ruimtebehoefte geraamd: 80.000 ha is nodig voor retentiegebieden en noodoverloopgebieden, 320.000 ha nodig voor kleinschalige maat- regelen in het landelijk gebied. Deze schatting is op dit moment niet meer dan indicatief. De raad pleit daarom voor het regelmatig actualiseren van de ramingen van de benodigde ruimte voor water, in nauwe relatie met het volgen van de klimatologische ontwikkelingen.

Mogelijke oplossingen

Op korte termijn pleit de raad ervoor een begin te maken met het uitvoeren van een samenhangend pakket van maatregelen, dat tot doel heeft:

  • meer ruimte voor water te scheppen in de vorm van retentiegebieden en noodoverloopgebieden;
  • inrichtingsmaatregelen in het landelijk gebied te treffen, gericht op het beter vasthouden, bergen en afvoeren van water;
  • het belang van de waterhuishouding als ordenend principe mee te nemen in besluitvormingsprocessen ten behoeve van de ruimtelijke ordening en de projectontwikkeling.

Financiële gevolgen

Met de uitvoering van deze strategie zijn miljarden euro’s gemoeid over de periode tot het jaar 2050. Er is haast geboden. Door de grote economische dynamiek in ons dichtbevolkte land is de ruimte die nodig is voor water morgen wellicht niet meer beschikbaar. Het uitstellen van maatregelen leidt bovendien in de toekomst tot aanzienlijk hogere kosten voor de samenleving.

Ruimtelijke gevolgen

Het ruimte-voor-waterbeleid zal in concrete gevallen een wissel trekken op de agrarische gebruiksmogelijkheden van de desbetreffende gronden. Deze gevolgen worden onderschat. Teneinde te bevorderen, dat de medewerking van grondeigenaren en -gebruikers voor de uitvoering van de voor onze samenleving zo belangrijke maatregelen verkregen wordt, pleit de raad voor de opstelling van een ‘landelijke regeling nadeelcompensatie’.

Inzet van het Rijk

De provincies, de waterschappen en de gemeenten zijn bestuurlijk verantwoordelijk voor de regionale watersystemen. Een krachtige stimulerende rol van de rijksoverheid is echter van doorslaggevend belang. De raad is van oordeel dat het Rijk nadrukkelijk medeverantwoordelijk is voor het herstel en de verbetering van de regionale watersystemen en de daaraan verbonden ruimtelijke opgave, dit alleen al vanwege de nationale belangen die in het geding zijn.

Het kabinet staat voor een aantal opgaven. Het Rijk zal allereerst de hoofdlijnen van het beleid moeten definiëren en waar nodig globaal prioriteiten moeten stellen. Ook is, vanwege de urgentie van de problematiek, een krachtige financiële impuls van het Rijk noodzakelijk. Een en ander kan het beste in de vorm van een systeem van regionale programmafinanciering, gericht op meervoudig ruimtegebruik. Bundeling van rijksmiddelen in een fonds voor plattelandsontwikkeling respectievelijk voor stedelijke netwerken zal de gewenste samenwerking stimuleren. Daarop vooruitlopend moet het Rijk, in overleg met de betrokken partijen, proefprojecten definiëren, co-financieren en opstarten, zodat lering getrokken kan worden uit de eerste ervaringen en de uitvoering van het beleid zo spoedig mogelijk kan beginnen.

Tot slot pleit de raad voor invoering van normen waaraan de regionale watersystemen moeten voldoen. Deze normering moet voldoen aan een landelijke richtlijn en kan per deelgebied worden gedifferentieerd als uitkomst van een afwegingsproces op provinciaal niveau. Provinciale streekplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen dienen een waterparagraaf te bevatten. Tijdige en gerichte communicatie en interactie met burgers en maatschappelijke organisaties over nut en noodzaak van specifieke projecten is een essentiële voorwaarde voor het verkrijgen van draagvlak bij de betrokken burgers.

Reactie en doorwerking

De departementen zijn ten tijde van het verschijnen van het jaarslag in de gelegenheid om hun inhoudelijke reactie op het advies te geven. Vervolgens zal de minister van VROM een reactie op het advies geven. De timing van het advies water is enerzijds gelukkig, want het dwingt de departementen het onderwerp water te agenderen. Anderzijds valt het advies op een lastig moment. In het voorjaar van 2003 zal naar verwachting het nationaal bestuursakkoord water worden gesloten, waarin Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen afspraken maken over de taakstelling rond het regionaal waterbeheer. Vragen over de financiering van maatregelen zullen in dat kader moeten worden beantwoord.

Publiciteit

In de media is aandacht besteed aan het advies in de landelijke en regionale dagbladen. Op een persconferentie is het advies gepresenteerd. In de Haagsche Courant hebben mevrouw Dwarshuis-van de Beek en de heer Petrus naar aanleiding van het advies een artikel gepubliceerd.