In dit advies gaat de Raad in op de vraag van de minister van VROM of het wenselijk is om delen van het milieubeleid opnieuw te bekijken, en of het gewenst is om in het NMP3 speciale aandachtsgebieden of prioriteiten te benoemen. Aan het verzoek van de minister om in dit advies aan te geven op welke wijze de Nota Milieu en Economie in het NMP3 moet doorwerken, kan de Raad geen gevolg geven omdat deze nota slechts enkele dagen voor het afronden van dit advies is verschenen.
Wel heeft de Raad de indruk dat dit advies in belangrijke mate met de inhoud van die nota spoort. Dit advies van de Raad – een meer integraal advies volgt na het uitbrengen van het NMP3 – wordt nu uitgebracht opdat de aanbevelingen benut kunnen worden bij het schrijven van het NMP3.
Op 17 april 1997 vroeg Minister De Boer van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer - mede namens haar collega’s van Economische Zaken, van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, en van Verkeer en Waterstaat - de VROM-raad advies uit te brengen ten behoeve van de opstelling van het NMP3 aan de hand van de volgende vragen.
- Welke inzichten uit de evaluatie van het NMP2-beleid en welke maatschappelijke en politieke ontwikkelingen, zowel nationale als internationale, maken het wenselijk (onderdelen van) het milieubeleid opnieuw te bekijken, waarom en hoe? Is het volgens de Raad gewenst om in het NMP3 speciale aandachtsgebieden of prioriteiten te benoemen, en zo ja welke en waarom?
- Hoe ziet de Raad de doorwerking van de Nota Milieu en Economie? In genoemde brief meldt de Minister voorts prijs te stellen op een beoordeling van de Raad van het NMP3 als geheel, waarvan publicatie voorzien wordt in november 1997.
De Raad stelde tijdens zijn vergadering van 26 juni 1997 zijn advies ‘Derde Nationaal Milieubeleidsplan’ vast. Op 7 juli 1997 bracht de Raad het gevraagde advies uit, met de hierna weergegeven hoofdlijn. De Raad merkte op dat hij gaarne gevolg geeft aan het verzoek van de Minister om na publicatie van het NMP3 in november 1997 een beoordeling van het NMP3 als geheel te geven.
Om de relatie tussen de groei van het nationaal inkomen en de toenemende milieudruk te verbreken, gaat de kost voor de baat uit. Politieke keuzes zijn zeker op de korte en middellange termijn noodzakelijk. Deze keuzes zullen die periode een beperking van de welvaartsgroei inhouden, en uiteindelijk resulteren in een door de burger te betalen prijs. Op langere termijn zullen de macro-economische effecten gering zijn, en hoeft er van welvaartsverlies geen sprake te zijn
Het milieubeleid is in de afgelopen decennia in een aantal opzichten succesvol geweest. Behalve bij de uitstoot van CO2 en de milieugevolgen van verkeer en vervoer is er over de gehele linie bij voortgaande economische groei een absolute afname van de milieudruk gerealiseerd; ontkoppeling dus. Toch dreigt in veel gevallen een herkoppeling te gaan optreden. Omdat het NMP3 zicht moet bieden op de vraag op welke wijze die ontkoppeling tussen economische groei en milieudruk bereikt kan worden, heeft de Raad het vraagstuk van ontkoppeling in dit advies centraal gesteld. Hij onderscheidt daarbij een aantal routes waarlangs de overheid kan werken aan ontkoppeling, zoals bevordering van milieusparende technologieën. Bij dit alles is de prijsprikkel een zeer belangrijk instrument. Een substantiële inzet hiervan op het vlak van energie is vroeger of later onmisbaar.
Omdat ontkoppeling een prijs vraagt, dient de overheid er voor te zorgen dat de kosten en andere maatschappelijke gevolgen op een als redelijk ervaren wijze worden verdeeld in de samenleving. Hiervoor zijn systemen van ‘kostenverevening’ binnen en tussen doelgroepen belangrijk; experimenten hiermee ondersteunt de Raad.
Voor een aantal deelterreinen heeft de Raad het begrip ontkoppeling verder uitgewerkt, te weten CO2-emissie, natuurlijke hulpbronnen en ruimtegebruik. Dit omdat juist bij deze thema’s de relatie met economische groei manifest aanwezig is.
Economische groei en CO2-emissies
Om de CO2-emissies tegen het einde van de volgende eeuw wereldwijd met zo’n 50% te reduceren ten opzichte van 1990 is energiebesparing alleen lang niet voldoende. In de komende eeuw staat een ingrijpende overgang in de huidige mondiale energievoorziening naar een veel groter aandeel van duurzame energie op de agenda. De Raad realiseert zich dat scherpe doelen op korte en op lange termijn nodig zijn voor Nederland en Europa om het proces voldoende op gang te krijgen en onder druk te zetten. Hij juicht het toe dat in Europees verband onlangs een reductiedoelstelling voor 2010 is afgesproken. Om een aantal redenen komt de Raad tot de conclusie dat deze reductiedoelstelling van 10% uiterst ambitieus is. Wil dit gehaald kunnen worden dan zal het NMP3 een fors pakket extra maatregelen moeten bevatten. In ieder geval zal het NMP3 helder moeten maken hoe het gestelde doel aansluit bij het voorgenomen beleid. Desalniettemin vervult de tussendoelstelling een belangrijke functie bij het regelmatig evalueren in hoeverre men op het goede spoor zit. De doelstellingen moeten namelijk passen in een geloofwaardige en flexibele langetermijnstrategie. Tot slot wijst de Raad nog op een aantal in te zetten middelen voor het bereiken van een duurzame situatie op de lange termijn.
Economische groei en natuurlijke hulpbronnen
Bij dit thema gaat het om een zo efficiënt mogelijk gebruik van en het veilig stellen van de beschikbaarheid van voorraden. Wat naar de mening van de Raad ontbreekt in het Nederlandse beleid is een specifiek beleid dat uitgaat van de noodzaak van het voorkomen van schaarste van natuurlijke hulpbronnen. Alhoewel dit vraagstuk bij uitstek een langetermijnvraagstuk is, acht de Raad een meer prominente plaats van dit vraagstuk op de beleidsagenda thans noodzakelijk.
Economische groei en ruimtegebruik
Economische groei gaat als regel gepaard met een toenemende behoefte aan grond voor woningbouw, bedrijven, personen- en goederenvervoer. Het is de vraag hoe hierin kan worden voorzien op een wijze waardoor de open ruimte zo min mogelijk wordt aangetast. Intensivering van het ruimtegebruik betekent dat nieuwbouw zoveel mogelijk dient te geschieden in aansluiting op de verstedelijkingszones en hoofdtransportassen, en het bouwen dient compact te geschieden. Voorts heeft de Raad de indruk dat in het rijksbeleid onvoldoende aandacht bestaat voor de positieve neveneffecten van het beleid gericht op intensiveren van het ruimtegebruik. Dat vergt overigens wel een schaalsprong in het denken over ruimtelijk relevante beslissingen. Daartoe zal op centraal niveau een sterkere sturing dienen plaats te vinden.