Advies over de Ontwerpnota Stedelijke Vernieuwing

De VROM-raad vindt dat de evaluatie van het stadsvernieuwingsbeleid volgens afspraak en op een correcte wijze tot stand is gekomen. Wel vraagt de raad aandacht voor het tempo van de afronding van het huidige stadsvernieuwingsbeleid, temeer daar de herstructurering in veel gevallen zal concurreren om aandacht en middelen. Daarom zal er bij de afronding van de stadsvernieuwing ook meer aandacht moeten zijn voor kwaliteit van de vernieuwde woonmilieu’s.

Met deze taak’verzwaring’ is bij de financiële raming nog geen rekening gehouden en de raad beveelt aan dat alsnog te doen. De VROM-raad is van mening dat het kabinet in het beleid voor de stedelijke vernieuwing een sterke wissel op de markt trekt. Het is voor de raad nog de vraag of private partijen wel op de door de regering voorziene schaal willen ontwikkelen en beleggen in kansarme wijken. De raad mist in de Ontwerpnota aandacht voor specifieke groepen die in de wijken wonen waar herstructurering nodig wordt geacht. De raad ondersteunt het kabinetsvoornemen tot bundeling van geldstromen binnen de volkshuisvesting ten behoeve van de stedelijke vernieuwing. Tot slot vraagt de VROM-raad aandacht voor de ontwikkeling van een bredere visie op de stedelijke vernieuwing. Dit moet resulteren in gevarieerder beleid, dan in de Ontwerpnota is neergelegd.

Samenvatting

Op 6 mei 1997 vroeg Staatssecretaris Tommel van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de VROM-raad om advies over de ontwerpnota Stedelijke Vernieuwing. In deze nota was aangegeven dat de regering, naast het continueren van bestaand beleid, het noodzakelijk achtte een impuls te geven aan het permanente proces van stedelijke vernieuwing, dat cruciaal is voor de stedelijke vitaliteit. De staatssecretaris gaf hiertoe vier wegen aan.

  • Ten eerste door tegemoet te komen aan de gestegen kosten van de BELSTATO-inhaaloperatie en te voorzien in de daarmee nauw verbonden behoeften aan extra middelen voor monumentenzorg en bodemsanering.
  • Ten tweede omvat de nota een programma voor herstructurering van vooral naoorlogse wijken.
  • Ten derde zullen de bijdragen voor stadsvernieuwing en herstructurering worden opgenomen in een gebundeld volkshuisvestingsbudget.
  • Ten slotte zal de regering de vinger aan de pols blijven houden van de voortgang van de stedelijke vernieuwing. In 2005 zal het op basis van deze nota gevoerde beleid worden geëvalueerd.

De Raad bracht op 5 juni 1997 zijn advies ‘Stedelijke vernieuwing’ uit aan de Staatssecretaris, met de volgende hoofdlijn.

De Raad vindt dat de evaluatie van het stadsvernieuwingsbeleid volgens afspraak en op een correcte wijze tot stand is gekomen. Wel vraagt de Raad aandacht voor het tempo van de afronding van het huidige stadsvernieuwingsbeleid, temeer daar de herstructurering in veel gevallen zal concurreren om aandacht en middelen. Daarom zal er bij de afronding van de stadsvernieuwing ook meer aandacht moeten zijn voor kwaliteit van de vernieuwde woonmilieus. Met deze taakverzwaring is bij de financiële raming nog geen rekening gehouden en de Raad beveelt aan dat alsnog te doen. De Raad is van mening dat het kabinet in het beleid voor de stedelijke vernieuwing een sterke wissel op de markt trekt. Het is voor de Raad nog de vraag of private partijen wel op de door de regering voorziene schaal willen ontwikkelen en beleggen in kansarme wijken. De Raad mist in de Ontwerp-nota aandacht voor specifeke groepen die in de wijken wonen waar herstructurering nodig wordt geacht. De Raad ondersteunt het kabinetsvoornemen tot bundeling van geldstromen binnen de volkshuisvesting ten behoeve van de stedelijke vernieuwing. Tot slot vraagt de Raad aandacht voor de ontwikkeling van een bredere visie op de stedelijke vernieuwing. Dit moet resulteren in gevarieerder beleid dan in de Ontwerp-nota is neergelegd.

In de Ontwerp-nota Stedelijke Vernieuwing evalueert de regering het stadsvernieuwingsbeleid tot nu toe. Conclusie is dat het stadsvernieuwingsbeleid zoals dat in 1992 is afgesproken, op schema ligt. Wel zijn de financiële ramingen iets te laag gebleken. De regering stelt dan ook tot 2005 extra middelen beschikbaar. Tegelijk constateert de regering, dat de afronding van het huidige stadsvernieuwingsbeleid niet het einde is van overheidsbemoeienis met de steden. Integendeel, er is een nieuwe ronde nodig. Bij de stadsvernieuwing gaat het om het inlopen van achterstanden in de kwaliteit van woning en woonomgeving in vooroorlogse wijken ten bate van hen die er wonen en werken. Herstructurering is bedoeld als een extra kwaliteitsimpuls die moet leiden tot een verandering in de sociale structuur van wijken en buurten zodat deze de concurrentie aankunnen met de kwaliteit die wordt geboden op nieuwbouwlocaties. Herstructurering is in het kabinetsvoorstel vooral gericht op naoorlogse wijken. Het kabinet hoopt met een eigen bijdrage van ƒ 1,85 miljard een investeringsstroom van gemeenten, corporaties en marktpartijen van meer dan ƒ 20 miljard te genereren.

De Raad vindt dat de evaluatie van het stadsvernieuwingsbeleid volgens afspraak en op een correcte wijze tot stand is gekomen. Wel vraagt de Raad aandacht voor het tempo van de afronding van het huidige stadsvernieuwingsbeleid, temeer daar de herstructurering in veel gevallen zal concurreren om aandacht en middelen. Ook vraagt de Raad aandacht voor kwaliteit. Meer dan tot nu toe het geval was, zal ook de stedenbouwkundige kwaliteit van de wijk als geheel bij de stadsvernieuwing aandacht vragen. Daarbij denkt de Raad aan goede vervoersmogelijkheden, parkeervoorzieningen, het uitrustingsniveau en de kwaliteit van de openbare ruimte en het introduceren van kwalitatief hoogwaardig stedelijk groen. Goed onderwijs en veilige speelgelegenheid voor kinderen evenals het met zorg omgaan met het cultuurhistorische erfgoed in de steden dragen eveneens bij aan kwaliteit. Alleen dan zullen steden er in slagen op de te vernieuwen plekken van de stad concurrerende woonmilieus tot stand te brengen. Met deze taak’verzwaring’ is bij de financiële raming nog geen rekening gehouden en de Raad beveelt aan dat alsnog te doen.

De Raad deelt de opvatting van het kabinet, dat er ook van de zijde van de rijksoverheid aandacht moet zijn voor de vitaliteit van de stad. De nu voorgestelde herstructurering op wijkniveau staat echter nog teveel op zichzelf. De Raad vindt dat herstructurering onderdeel moet gaan vormen van een integrale stedelijke, regionaal afgestemde, investeringsstrategie. Het stedelijke vernieuwingsbeleid zal zich de komende jaren verder moeten ontwikkelen. De ervaringen die in de praktijk worden opgedaan, zullen tijdig geëvalueerd moeten worden. De Raad vindt het voorgestelde evaluatiemoment, namelijk in 2005, te laat en stelt een structurele voortgangs- en effectrapportage voor. Het gaat dan om monitoring van planinhoud, uitvoeringspraktijk en woningmarkteffect.

De Raad is van mening dat het kabinet een sterke wissel op de markt trekt. Het is voor de Raad nog de vraag of private partijen wel op de door de regering voorziene schaal willen ontwikkelen en beleggen in kansarme wijken. Ook doet de regering aannames over investeringen van corporatiezijde terwijl de rijksoverheid daarover inmiddels geen zeggenschap meer heeft. De Raad vraagt zich af of hier niet een grotere overheidsinspanning nodig is om de investeringsrisico’s van private partijen te verminderen, dan nu in de Ontwerp-nota is aangekondigd.

De Raad mist in de Ontwerp-nota aandacht voor specifieke groepen die in de wijken wonen waar herstructurering nodig wordt geacht. Deze wijken kennen een grote instroom van mensen met een laag inkomen, waaronder een groot aantal allochtonen. Voor deze groepen kan kwaliteitsverbetering en verkoop van woningen tot een schraler aanbod leiden. De Raad betwijfelt of voor deze groepen nieuwbouw in VINEX-gebieden steeds een reële keuze is.

De Raad ondersteunt het kabinetsvoornemen tot bundeling van geldstromen binnen de volkshuisvesting ten behoeve van de stedelijke vernieuwing. Deze samenvoeging ziet de Raad echter als een stap op weg naar verdere coördinatie en bundeling, waarbij ook geldstromen voor ruimtelijke investeringen betrokken dienen te worden. De Raad is het er ook mee eens dat de middelen niet in het Gemeentefonds worden opgenomen, maar in een apart fonds beschikbaar blijven. De beschikbaarheid van fondsen over een reeks van jaren werkt sterk stimulerend op dit type lokaal beleid. Stedelijke vernieuwingsprocessen vragen een lange voorbereidingstijd, spelen zich af in een dynamische marktomgeving, en er zitten véél en heel verschillende actoren rond de tafel. Projectfinanciering is hiervoor minder geschikt omdat daarmee geen zekerheid over een reeks van jaren wordt geboden.

Tot slot vraagt de Raad aandacht voor de ontwikkeling van een bredere visie op de stedelijke vernieuwing. Dit moet resulteren in gevarieerder beleid dan in de Ontwerp-nota is neergelegd. De regering wil een economisch vitale stad, een ecologisch duurzame stad en een stad waarin sociale en culturele veranderingsprocessen niet tot marginalisering van groepen leiden. Dat wil de Raad ook. Er is echter in de ogen van de Raad op kabinetsniveau onvoldoende integratie van deze invalshoeken waarmee naar de stad en de ontwikkeling van de stad wordt gekeken. Daarin moet nog een forse slag worden gemaakt, zowel op inhoud als op coördinatie van de verschillende departementen. Dat beleid zal ook rekening moeten houden met grote verschillen per gemeente of regio, zowel in probleemanalyse als in oplossingsstrategie. De Raad wil een bijdrage leveren aan deze visie-ontwikkeling.